Gepubliceerd op 22-11-2018

Rat

betekenis & definitie

RAT ROT, v. (-ten), geslacht van knaagdieren, tot de familie der muizen behoorende; inz. de huisrat (mus rattus), 16 cM. lang, en zwart van kleur, thans grootendeels verdrongen door de sterkere bruine of zwerfrat (mus decumanus), 24 cM. lang met 18 cM. langen staart;

— (spr.) de ratten zullen met mijne (leege) maag niet wegloopen, ik heb veel gegeten;
— daar zijn de ratten in den winkel geraakt, de klandisie is er weg;
— zoo kaal als eene rat, doodarm;
— (gew.) er zitten ratten op het huis of er loopen ratten op het dak. om iem. te waarschuwen, dat hij omzichtig moet zijn in zijn spreken, daar er iem. anders is, die geen trouw verdient en ’t geheim zou kunnen verraden of het niet weten mag;
— (fig.) eene oude rat, geslepen mensch, sluwe kerel, (ook) iem. van veel ondervinding;
— eene oude rat in de val, die slimmerd is er ook eens ingeloopen;
— eene oude rat vindt licht een gat. wie slim is vindt licht een uitweg;
— je bent een slimme rat, als je maar een staart hadt, schertsend gezegd tegen iem., die voor slim wil doorgaan, doch de treffendste blijken van het tegendeel geeft;
— een oolijk ratje, een schalkachtig kind;
— (Zuidn.) eene vreemde rat, gelukzoeker. RATJE, ROTJE, o. (-s).