Raden (1) - RADEN (raadde of ried, heeft geraden), gissen, vermoeden, geen zekere gronden hebben voor hetgeen men zegt: lang over een raadsel raden; naar den schrijver van een boek raden; raden even of oneven, op goed geluk af even of oneven zeggen; raad eens wie daar is;
— om een boek laten raden, het aan hem geven, die op goed geluk af het gewilde getal of woord zegt;
— gissende het juiste zeggen : dat is moeilijk, gemakkelijk te raden; goed geraden; gij kunt licht raden, wat nu volgde, vooruitzeggen;
— aanraden, den raad geven : iemand iets raden; hij laat zich nooit raden, is zeer eigenzinnig; wie niet te raden is, is niet te helpen;
— ik raad u ten beste, in uw eigen belang geef ik u ten raad. RADING, v. het raden.