Gepubliceerd op 22-11-2018

Puist

betekenis & definitie

Puist v. (-en), gezwel, etterzweer, blaar: zijn gezicht zit vol puisten;

— (gemeenz.) zich eene puist lachen, zich een ongeluk, een bochel lachen;
— (fig.) afkeer: ik heb er de puist aan gezien. PUISTJE, o. (-s), kleine puist; (fig.) een puistje vangen, een blauwtje loopen.

< >