Gepubliceerd op 24-02-2020

Blaar

betekenis & definitie

Het begrip blaar heeft 4 verschillende betekenissen:

1. blaar - BLAAR, v. (blaren;, bles, kol, witte plek aan het voorhoofd van sommige dieren; (ook) dier, koe met eene blaar of bles;
— (spr.) ’t zijn al geene koeien die blaar heeten, ’t zijn al geen koks die lange messen dragen;
— men noemt geene koe blaar, of zij heeft wat wits, mm noemt geene koe bont, of er is een vlekje aan. [Zwarte koeien die een witten kop of witte plakken aan den kop hebben, noemt men zwartblaar; zoo heeft men ook roodblaar- en grijs- of grauwblaarkoeien. Blaartje, o. (-s).

2. blaar - BLAAR, v. (blaren), (samentrekking van BLADER), blaasachtige opzwelling der opperhuid, waaronder zich bloedwei verzamelt: van *t harde werken blaren in de handen krijgen; blaren onder de voeten, van het vele loopen;
— eene blaar trekken (van eene pleister);
— (spr.) die zijn achterste brandt, moet op de blaren zitten, die verkeerde dingen doet, moet de gevolgen ondervinden;
— blaren op verf of pleisterwerk, vgl. afblaren. Blaartje, o. (-s).

3. blaar - BLAAR, v. ziekte van het vee, bestaande in opzwelling van de huid, soms over het geheele lichaam.

4. blaar - BLAAR, v. (blaren), (Zuidn.) lichtzinnige vrouw, malloot; (ook) al te druk meisje.

< >