Gepubliceerd op 22-11-2018

Practisch

betekenis & definitie

Practisch - bn. bw. doelmatig: practisch te werk gaan; een practisch mensch, die doelmatig te werk gaat, die let op de eischen des levens;

— practische kennis, practische vaardigheid, die in het dagelijksche leven bruikbaar is, veel nut geeft;
— practisch onderwijzen, daarbij letten op de eischen van het werkdadige leven;
— hij is practisch ontwikkeld, zijne kennis weet hij in ’t leven goed toe te passen, (ook) wat hij weet, weet hij door ervaring en niet door de theorie;
— (godg.) practische theologie, onderdeel der godgeleerdheid dat onderzoekt en ontwikkelt hoe de geestelijke als evangeliedienaar in de christelijke gemeente moet werkzaam zijn.

< >