Practisch
adj., praktysk.
Jacon Kramers Jz (1948)
uitoefenend, werkdadig, op de uitoefening gegrond ; doelmatig, voordeel, gemak of baat gevend in de toepassing op het dagelijks leven.
Grasduin in meer dan 507 woordenboeken en encyclopedieën. Krijg toegang tot maar liefst 2.316.291 begrippen, 37.599 spreekwoorden en 78.030 synoniemen.
Word nu vriend van Ensie!
M. J. Koenen's (1937)
bn., bw. (op de practijk gegrond; gemakkelijk en doelmatig): een practische inrichting; een practisch plan; practisch te werk gaan; men zegge niet (angl.) practisch vrij van bacteriën, maar feitelijk.
Fokko Bos (1914)
practisch - werkdadig; die zich weet te redden; op de gemakkelijkste manier iets tot stand weet te brengen; van dadelijk nut; voordeelig; toepasselijk.
J.H. van Dale (1898)
Practisch - bn. bw. doelmatig: practisch te werk gaan; een practisch mensch, die doelmatig te werk gaat, die let op de eischen des levens; — practische kennis, practische vaardigheid, die in het dagelijksche leven bruikbaar is, veel nut geeft; — practisch onderwijzen, daarbij letten op de eischen van het werkdadige leven; — hij...
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: