Pootje - o. (-s), kleine voet of hand (in alle bet.); (fig.) opzitten en pootjes geven, zeer gedwee zijn;
— zij laat hem opzitten en pootjes geven, zij heeft hem flink onder den duim;
— met hangende pootjes terugkomen, deemoedig;
— iem. een pootje draaien of zetten, door zekere beweging van den voet doen vallen, (ook fig.) iem. onderkruipen;
— een leelijk pootje schrijven, eene leelijke hand hebben;
— podagra, jicht, voeteuvel: hij heeft het pootje.