Gepubliceerd op 02-09-2018

Gedwee

betekenis & definitie

GEDWEE, bn. bw. (gedweeër, gedweest), (w. g.) (van verschillende voorwerpen of stoffen) geen of weinig weerstand biedende bij drukking of buiging, zacht, week, lenig; (van metalen) smijdig;

— (veroud.) (van het weder) zacht: men gevoelt somtijds de felste koude in November en December, terwijl de maanden Januari, Februari en Maart gedwee, of, zoo men hier te lande zegt, wak weer hebben;
— (van menschen in betrekking tot anderen of tot eene hoogere macht, als persoon voorgesteld) onderworpen, meegaande, volgzaam: men moet zich gedwee onderwerpen aan noodlot en plicht; gedwee het veld ruimen; gedwee zich laten leiden; hij had zich te gedwee getoond voor zijne eischen en bevelen;
— iemands nukken gedwee verdragen, zonder klagen of morren;
— (w. g.) zachtzinnig, met zachtheid te werk gaande;
— (van dieren) gemakkelijk te leiden of te beheerschen, gewillig, zachtzinnig, mak zoo gedwee als een lam. GEDWEEHEID, v.