Gepubliceerd op 22-11-2018

Peil

betekenis & definitie

Peil - o. (-en), watermerk, hoogtemerk van den gewonen waterstand : boven, beneden of onder peil; de boezem is niet peil, de waterstand is te laag;

Amsterdamsch peil, gemiddelde hoogte van den dagelijkschen vloed bij Amsterdam, vóór de afsluiting van het IJ;
— peil van een schip, diepgang;
— graad van sterkte ; het bier is niet op zijn peil gebrouwen, niet op de bepaalde sterkte;
— er is geen peil op te trekken, men weet niet, wat men er aan heeft, men kan er zich niet op verlaten;
— (bouwk.) een vast kenmerk, waardoor men zich een denkbeeldig waterpas vlak voorstelt, hetwelk tot vergelijking van alle genoemde hoogten moet dienen;
— zijne kennis is beneden peil, onvoldoende;
— die behandeling is beneden peil, allesbehalve netjes;
— (fig.) het peil te boven gaan, de palen overschrijden; God schenkt uit goedheid zonder peil (onmetelijke goedheid) ons ’t eeuwig zalig leven.