paus - m. (-en), geestelijk opperhoofd der R.-K. kerk, heilige vader; (spr.) wien zal de paus biechten ?; wij kunnen niet allen Paus van Rome zijn, één moet de eerste wezen;
— (fig.) Protestantsch geestelijke, die over zijne medebroeders tracht te heerschen; (fig.) iem. die anderen de wet voorschrijven wil: hij is een rechte paus.