Passant - m. (-en), voorbijtrekkende, doorreizende; (in de wapenk.) dier dat als stappende met den rechterpoot opgelicht voorgesteld is;
— schouderbedekking aan uniformen;
— en passant, in ’t voorbijgaan : en passant kunt ge het pakje halen;
— terloops : en passant zeide ik.