Passagier - m. (-s), iem. die op een vaartuig medevaart, zijne overvaart betaalt en geen deel van de manschap uitmaakt; (ook) iem. die in een rijtuig of een spoortrein vervoerd wordt; reiziger;
— blinde passagier, iem. die zijne vracht niet of slechts ten deele betaalt, die als passagier niet medetelt;
— (nat. hist.) slechtvalk (falco peregrinus), komt hier ’s winters voor, doch trekt in Dec. meestal nog zuidelijker; zij broeden in N. O. Europa.