Werkwoorden vervoegen
passagieren
Tegenwoordige tijd passagieren
Ik passagier
Jij passagiert
passagier jij?
U passagiert
Hij/Zij/Het passagiert
Wij passagieren
Jullie passagieren
Zij passagieren
Verleden tijd van passagieren
Ik passagierde
Jij/U passagierde
Hij/Zij/Het passagierde
Wij passagierden
Jullie passagierden
Zij passagierden
Voltooid deelwoord van passagieren
gepassagierd
Tegenwoordig deelwoord van passagieren
passagierend