Pakhuis - o. (...zen), bergplaats voor koopwaren, magazijn;
— (fig.) het is hier net zoo'n pakhuis, het staat hier overvol met alles, alles staat hier over en door elkander;
— staan, kijken als een kat in een vreemd pakhuis, weg noch steg weten, (ook) in het geheel niet weten, wat men doen moet;
—BAAS, m. (-bazen), pakhuismeester;
—HUUR, v. (-huren), huur die men voor een pakhuis betaalt;
—JONGEN, m. (-s);
—KNECHT, m. (-s, -en);
—MEESTER, m. (-sj, opzichter van een pakhuis; (Ind.) ambtenaar belast met het toezicht op do pakhuizen waarin de koloniale waren worden opgeslagen;
—RUIMTE, v. laadruimte voor koopwaren.