Overvloeien - (vloeide over, heeft en is overgevloeid), buiten de oevers treden; (fig.) overvloed hebben; in zeer ruime hoeveelheid voorhanden zijn;
— vol zijn (van iets): mijn hart vloeit over van dankbaarheid;
— (spr.) waar het hart van vol is, vloeit de mond van over; land, overvloeiend van melk en honig. OVERVLOEIING, v.