Overvloed - m. (oudt.) watervloed;
— grootere hoeveelheid dan noodig is of vereischt wordt; in overvloed, in zeer ruime mate ; geld, levensmiddelen in overvloed; zij hebben alles in overvloed; (fig.) hij leeft in overvloed, geheel onbezorgd;
— (spr.) genoeg is meer dan overvloed;
—ten overvloede, daarenboven;
— de horen des overvloeds, (in de schoone kunsten) een gedraaide horen, met bloemen, vruchten en andere voorwerpen gevuld, om overvloed aan te duiden.