Overstroomen - (stroomde over, heeft overgestroomd), over den rand stroomen : de emmer stroomde over; (flg.) vol zijn : zijn mond stroomde over van loftuitingen;
—, (overstroomde, heeft overstroomd), stroomende bedekken, onder water zetten ; de rivier heeft het land overstroomd; (fig.) Califomië werd door gelukzoekers overstroomd, ontzettend veel kwamen er;
— onze markt wordt overstroomd met Duitsch fabrikaat;
— eene alles overstroomende vreugde. OVERSTROOMING, v. (-en), het overstroomen; watervloed.