Opvliegen - (vloog op, is opgevlogen), in de hoogte, opwaarts vliegen : de duif vloog op; naar boven vliegen : de kat vloog de trap op;
— (fig.) schielijk opstaan : wij vlogen op, toen wij vader hoorden komen; van schrik vloog hij van zijn stoel op;
— schielijk opengaan, geopend worden; de deur vloog op;
— in de lucht vliegen : hij mag voor mijn part opvliegen, ik heb maling aan hem; (fig.) opstuiven, driftig worden, in toorn geraken; opvliegen als buskruit, snel toornig worden; (gew. gemeenz.) opvliegen als een bosje met vlooien. OPVLIEGING, v.