toornig
toornig - Bijvoeglijk naamwoord 1. in woede ontstoken ♢ De anders zo rustige man liet zich van zijn toornige zijde zien. Woordherkomst Afgeleid van toorn met het achtervoegsel -ig. Synoniemen kwaad, verbolgen, woedend
Wiktionary (2019)
toornig - Bijvoeglijk naamwoord 1. in woede ontstoken ♢ De anders zo rustige man liet zich van zijn toornige zijde zien. Woordherkomst Afgeleid van toorn met het achtervoegsel -ig. Synoniemen kwaad, verbolgen, woedend
Fa. A.J. Osinga (1952)
adj. & adv., lilk, mâl, nidich, grimmitich, grammitich, grammoedich, bras; zeer —, kûgels, hagels, divels, razen(d), pûr(lilk), forwoedend, forwoest.
Van Dale Uitgevers (1950)
bn. bw. (-er, -st), 1. in toorn ontstoken, boos, vergramd: toornig zijn, worden; 2. tot toorn geneigd, spoedig in toorn ontstoken: hij is een toornig mens; 3. wat toorn uitdrukt: toornige woorden; een toornige blik.
M. J. Koenen's (1937)
bn., bw.; 1. in toorn ontstoken, vergramd: iemand toornig maken, toornig zijn; toornig uitvallen; 2. tot toorn geneigd: hij is wel wat toornig; 3. met toorn; toorn te kennen gevend: toornige woorden.
Jozef Verschueren (1930)
('to:rnəch) bn. en bw. (-er, -st) 1. in toorn ontstoken : worden, zijn. 2. tot toorn geneigd : een karakter. 3. toorn uitdrukkend : -e woorden. Syn. → boos.
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
bn. en bw. (-er, -st), 1. in toorn ontstoken, boos: toornig worden; 2. spoedig in toorn ontstoken: hij is een toornig mens; 3. wat toorn uitdrukt: toornige woorden.
J.H. van Dale (1898)
Toornig - bn. bw. (-er, -st), in toorn ontstoken, in, met woede, vergramd : toornig zijn, worden ; — tot toorn geneigd, spoedig in toorn ontstoken : hij is een toornig mensch; — wat toorn uitdrukt: toornige woorden iem. toevoegen; een toornige blik ; er toornig uitzien. TOORNIGHEID, v.
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: