Gepubliceerd op 22-11-2018

Opstaan

betekenis & definitie

Opstaan - (stond op, is en heeft opgestaan), recht staan, rechtstandig zijn;

— op iets staan (geplaatst of gezet zijn);
overeind staan;
zich oprichten, oprijzen, de liggende, zittende houding verlaten : van den grond, van den stoel opstaan;
— ‘s morgens vroeg opstaan, het bed verlaten;
— wie hem foppen (beetnemen) wil, moet vroeg opstaan, moet goed uitgeslapen zijn;
— van het ziekbed opstaan, weer beter worden;
— hij zal er niet meer van opstaan, hij zal aan die ziekte wel sterven;
— voor iem. opstaan, zioh uit eerbied voor hem verheffen;
— te voorschijn komen, zich vertoonen : dan zullen er profeten opstaan; uit den doode opstaan;
— de dooden staan op, worden weer levend;
— wat staat daar op dat papier !, wat is daarop geschreven, gedrukt, geteekend enz. ?;
— er staat een gulden op voor hem, die..., een gulden wordt hem beloofd, die...;
— wat staat hierop ?, welke straf is hiertegen bedreigd ?;
— ik sta er op, ik verlang het uitdrukkelijk, ik hecht er aan;
— tegen iem. opstaan, zich tegen hem verzetten, (ook) hem beschuldigen, aanklagen;
— de gewesten stonden op, kwamen in opstand;
— (van spijzen) op het vuur staan : staan de aardappelen al op ?