Opstijgen - (steeg op. is opgestegen), naar boven klimmen : hij steeg op naar den hoogsten top;
— in de lucht omhoogstijgen : de luchtballon steeg op; de vlieger, de rook stijgt op; de opstijgende geuren bedwelmden haar;
— het gezang der geloovigen steeg krachtig op;
— te paard stijgen; (gew.) oprijzen. OPSTIJGING, v. (-en), het opstijgen; (fig.) verheffing; (geneesk.) moederkwaal; oprisping.