Gepubliceerd op 22-11-2018

Opknappen

betekenis & definitie

Opknappen (knapte op, heeft en is opgeknapt), schoonmaken, redderen, opschikken, beter in orde brengen : gij moet de kamer nog wat opknappen;

— ik zal mij gauw wat opknappen, beter kleeden;
— herstellen, beter maken: hij heeft het huis eerst wat laten opknappen, voor hij het verkocht heeft;
— zijn hoed laten opknappen, vermaken of nieuw opmaken;
— een glas wijn zal je opknappen, doen herstellen;
— dat zaakje zal hij wel opknappen, beredderen, in orde brengen;
— beter worden : de zieke knapt langzaam op; het weer zal wel weer opknappen; de zieke moet nu van de frissche lucht opknappen;
— knapper, mooier worden : dat meisje knapt met den dag op. OPKNAPPING, v. (-en), het opknappen.