Gepubliceerd op 22-11-2018

Opeten

betekenis & definitie

Opeten (at op, heeft opgegeten), zooveel eten, dat er niets overblijft: hij heeft alles schoontjes opgegeten;

zijn kapitaal opeten, doorbrengen, verkwisten;
— iem. opeten, op zijne kosten leven en hem daardoor verarmen;
— (fig.) men zou dat kindje opeten, zoo lief is het;
— iem. aanzien alsof men hem wil opeten, hem zeer boos aankijken; dat moest hij voor zoete koek opeten, die beleediging enz. moest hij zich laten welgevallen, geduldig verdragen;
— verteren : de roest eet het ijzer op; (fig.) de nijd eet zijn hart op, hij vergaat van nijd:
— (plat) opgegeten worden van het ongedierte, zeer veel ongedierte hebben.

< >