Gepubliceerd op 22-11-2018

Opengaan

betekenis & definitie

Opengaan (ging open, is opengegaan), zich vanzelf openen; deze bloem gaat open (ontluikt);

zijn hart gaat open als enz., hij springt op van vreugde als enz,;
— eindelijk gaan hem de oogen open, ziet hij den waren toestand;
— de wonde gaat open; de zoveer gaat open, breekt door;
— opengedaan worden : de deur ging open en wij traden binnen;
— de school gaat open, de leerlingen kunnen binnenkomen;
— (Zuidn.) de dagen gaan maar open en toe, zijn zeer kort;
— (Zuidn.) ik weet nog niet langs waar hij opengaat, ik heb zijn taal nog niet gehoord.

< >