Gepubliceerd op 22-11-2018

Opdraaien

betekenis & definitie

Opdraaien (draaide op, heeft en is opgedraaid), open-, losdraaien;

— boven op iets vastdraaien; den brander van eene lamp opdraaien;
opwaarts draaien; de kous van eene lamp opdraaien; eene lamp, gas, licht opdraaien, zoodat men meer licht heeft; een pianokrukje opdraaien;
— zijn knevel opdraaien, naar boven doen krullen; een touw opdraaien, om iets heen draaien;
— zich draaiende bewegen;
— (zeew.) voor het anker opdraaien, door het uitgeworpen anker in zijn vaart tegengehouden worden;
— voor eene ondiepte opdraaien, daardoor plotseling in zijn vaart gestuit worden; (fig.) hij is er voor opgedraaid, hij heeft het niet kunnen gedaan krijgen;
— voor iets moeten opdraaien, boeten, betalen; (ook) voor iets verantwoordelijk zijn;
— (Zuidn.) iem, iets opdraaien, hem wat op de mouw spelden.

< >