bn. bw. (-er, -st), (w. g.) zinneloos, ontzind, krankzinnig: dit gezegde maakte den driftigen Belmont bijna onzinnig;
— blijk gevende van gebrek aan kalm en gezond verstand, dwaas : als men haar aan zichzelve overlaat, kan zij eene onzinnige dweepster worden; eene onzinnige onderneming; een onzinnig antwoord.
ONZINNIGHEID, v. dolle dwaasheid;
— (mv. ...heden), eene onzinnige daad of uiting.