bn. bw. (-er, -st), zoo groot, zoo sterk enz., dat het niet in woorden is uit te drukken : doch Gode zij dank voor zijn onuitsprekelijke gave; een onuitsprekelijken afkeer hebben van iets;
— bw. een hel, waarin zij onuitsprekelijk ongelukkig zullen zijn. ONUITSPREKELIJKHEID, v.