(ontwapende, heeft ontwapend), iem. ontdoen van zijne wapenen : de moordenaar was door de politie spoedig achterhaald en ontwapend;
— een schip ontwapenen, het van zijn geschut ontdoen;
— zich ontwapenen, zich van zijne wapenen ontdoen;
— weerloos maken : zal het recht ontwapend zijn ?; (fig.) in eens doen bedaren : kalmte is het beste middel om de drift te ontwapenen. ONTWAPENING, v. het ontwapenen.