(ontslipte, heeft en is ontslipt), ontglijden, ontsnappen, ontvallen: zij hadden de strikken aan hunne handen laten ontslippen;
— niets is mijner aandacht ontslipt, ontgaan;
— uit het geheugen verdwijnen: hij bracht de hand aan 'i hoofd, als om de herinnering, die hem dreigde te ontslippen, vast te houden; ongebruikt voorbijgaan : de tijd ontslipt, eer men 't weet.