Gepubliceerd op 01-11-2018

Onklaar

betekenis & definitie

bn. bw. (veroud.) niet helder, troebel of dof;

— niet helder, onduidelijk : gij tergt mij door uw onklare woorden; spreek duidelijk;
— in ’t ongerede, in de war geraakt en daardoor onbruikbaar, inz. als scheepst. : een onklaar anker, in touw of ketting verward;
— onklaar lopen of varen, van lopend touwwerk dat in de war raakt;
— onklare pompen, die door veelvuldig gebruik niet meer in orde zijn, of wel doordat een deel van de lading bij de pompen raakt en mede wordt opgepompt;
—■ onklaar zwaaien, met onklare kluizen liggen, van een vertuid liggend schip dat zo zwaait, dat de beide kettingen of touwen zich om elkaar heen draaien;
— niet in orde : de spoorbrug is door de aanvaring onklaar geworden, een weinig defect;
— (gew.) ongesteld; hoe staat het leven? Nog wat onklaar?;
— (Z. A.) die vrouw is weer onklaar, in gezegende omstandigheden, zwanger.ONKLAARHEID, v.

< >