bn. bw. (-er, -st), niet spraakzaam en vriendelijk in gezelschap : wat ben je vanavond ongezellig, je zegt geen woord;
— onbehaaglijk : 't is in die kamer erg koud en ongezellig; de borden in school zijn zo zwart en de tafels zo ongezellig;
— onprettig: werkelijk zulke avondjes zijn niet ongezellig; als hij op dreef is, kan hij niet ongezellig vertellen, nogal onderhoudend. ONGEZELLIGHEID, v.