bn. bw. (-er, -st), ongevallig, onaangenaam: onbehaaglijke manieren; een onbehaaglijk uiterlijk;
—, bw. van wijze, op eene wijze die een onaangenamen indruk maakt, onbevallig : zij kleedt zich al heel onbehaaglijk;
— zich onbehaaglijk gevoelen, niet aangenaam, niet lekker. ONBEHAAGLIJKHEID, v.