Gepubliceerd op 01-11-2018

Onderen

betekenis & definitie

bw. van plaats en van toestand; naar onderen, (in ’t algem.) naar de onderzijde (van iets), naar de benedenzijde, benedenwaarts : een blauwzijden, naar onderen openhangend wambuis;

— naar onderen, (in ’t bijz.) naar het benedengedeelte van het huis; hetzelfde als het meer gewone naar beneden: als ge naar onderen gaat, neem dan mijn hoed mee;
— van onderen, aan de benedenzijde : de mouwen, nauw aan den schouder, liepen van onderen breed uit; haar hoepelrok was van voren en van onderen met zwart satijn lint geboord;
— heila ! van onderen ! waarschuwingsroep aan degenen die beneden op de straat zich bevinden, bij het uitwerpen of laten zakken van voorwerpen uit een luik of venster van eene bovenverdieping;
— van onderen, van beneden, uit de laagte; het geluid komt van onderen; de rook komt van onderen; van onderen naar boven en van onderen tot boven, van beneden naar boven : wat een pret hadden de kinderen in het duin, telkens klommen zij van onderen naar boven; hij bekeek het ding nog eens van onderen tot boven;
— van onderen op, van beneden opwaarts, van beneden uit: hij is van onderen op tot die aanzienlijke betrekking opgeklommen; van onderen op dienen, bij den laagsten rang beginnen; van boven tot onderen, van de boventot aan de benedenzijde, van boven tot beneden : hij bekeek hem van boven tot onderen, van het hoofd tot de voeten;
— men doorzocht het huis van boven tot onderen;
— bw. van toestand; (Zuidn.) zich ten onderen geven, zich onderwerpen: dan gaven zij zich ten onderen, alweder met verlies van een gedeelte hunner onafhankelijkheid;
— (Zuidn.) ten onderen houden, in bedwang, in onderwerping houden; ten onderen gaan, brengen, tot verval komen of brengen.