bn. niet bewolkt, niet met wolken bedekt en verdonkerd: een onbewolkte hemel; Orion blinkt aan onbewolkte bogen; (fig.) ook ik heb onbewolkte dagen, aan dezen oever doorgebracht;
— niet verdonkerd, helder : het rijk van Juda geniet zijn laatsten dag van onbewolkten zonneschijn; (fig.) (van het gelaat, het voorhoofd, het gezicht enz.) niet door wolken van smart, zorg, verdriet enz. verduisterd, helder, vroolijk : een onbewolkt voorhoofd;
— opgeruimd, blijde: drie dagen deelt hij in hun heil, met onbewolkten geest.