Gepubliceerd op 27-09-2018

Oever

betekenis & definitie

Oever m. (-s), (van stroomen, rivieren, vaarten, weteringen, beken enz.) de zoom van het land aan eene der beide zijden van het water, de boord, volgens art. 378 B. W. die boorden welke bij hoogen waterstand (zonder overstrooming) door het water bedekt worden; hooge en lage oevers eener rivier;

— de rivier treedt buiten haar oevers, overstroomt; (fig.) het gaat te ver, buiten de perken;
— binnen de oevers terugtreden, tot binnen de gewone bedding terugvloeien, ook van hetgeen, in zedelijken zin, paal en perken te buiten gaat;
— (fig.) kant, rand; aan den oever van het verderf; de oever des doods, het einde van het leven; aan den oever van het graf, aan den rand. OEVERTJE, o. (-s).

< >