bn. bw. (-er, -st), niet beminlijk, ongeschikt om bemind te worden, om liefde te wekken, niet lief : ik ken geen onbeminlijker mensch; een niet onbeminlijk meisje, vrij beminlijk;
— bw. van wijze, op eene niet beminlijke wijze, niet lief : ge hebt u daarin al heel onbeminlijk gedragen. ONBEMINLIJKHEID, v.
ONBENADERBAAR, bn. niet benaderd kunnende worden, niet te benaderen; niet bij benadering te berekenen, te onbepaald om zelfs ten naasten bij berekend te worden : eene onbenaderbare grootheid;
— niet benaderd kunnende worden, niet te naasten, niet door naasting in bezit te nemen; een onbenaderbaar goed; die bezittingen zijn onbenaderbaar.