bn. bw. (-er, -st), (w. g.) (van spijzen) niet door koken tot voldoende gaarheid gebracht: een onbekookt gerecht;
— (overdr.) niet rijpelijk doordacht en overwogen, ondoordacht, oppervlakkig: een onbekookt oordeel; onbekookte meeningen, plannen; onbekookt spreken. ONBEKOOKTHEID, v.