bn. bw. (...zamer, -st), niet behoedzaam, onbedachtzaam, onbezonnen, onvoorzichtig : een onbehoedzaam gedrag; welk eene onbehoedzame taal; in deze zaak heeft hij zeer onbehoedzaam gehandeld; hoe onbehoedzaam zijt gij hierin te werk gegaan.
ONBEHOEDZAAMHEID, v.