Wat is de betekenis van onbehaaglijk?

2019
2023-03-25
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

onbehaaglijk

onbehaaglijk - Bijvoeglijk naamwoord 1. niet prettig, fijn of aangenaam Die bizarre, eindeloos lange tafel in foeilelijk namaakhout? Phara de Aguirre en Xavier Taveirne, het nieuwe presentatieduo, zitten allebei aan het hoofd van die tafel, en daardoor onbehaaglijk dicht tegen elkaar. Dat onbehagen werd ben...

Lees verder
2017
2023-03-25
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

onbehaaglijk

onbehaaglijk - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: on-be-haag-lijk 1. niet plezierig, niet lekker ♢ ik voel me een beetje onbehaaglijk vandaag 2. niet op je gemak ♢ ik voelde me onbehaaglijk onder...

Lees verder
1952
2023-03-25
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Onbehaaglijk

adj. & adv., ûnnoflik, ûnsinlik.

1950
2023-03-25
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Onbehaaglijk

bn. bw. (-er, -st), 1. onbevallig, een onaangename indruk makend: onbehaaglijke manieren; een onbehaaglijk uiterlijk; — zij kleedt zich al heel onbehaaglijk; 2. niet aangenaam, niet lekker: zich onbehaaglijk gevoelen.

Lees verder
1937
2023-03-25
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

onbehaaglijk

bn., bw. (een onaangename indruk makende: onbevallig, onaangenaam): onbehaaglijke manieren; onbehaaglijk lachen.

1930
2023-03-25
Jozef Verschueren

Jozef Verschueren (1930)

onbehaaglijk

(onbə'ha:chlək) bn. en bw. onaangenaam aandoend: een -e omgang; een niet voorkomen.

1916
2023-03-25
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

onbehaaglijk

bn. en bw. (-er, -st), 1. onbevallig, een onaangename indruk makend: onbehaaglijke manieren, een uiterlijk; 2. niet aangenaam, niet lekker: zich gevoelen, niet op zijn gemak; 3. in ethisch, politiek of sociaal opzicht bedenkelijk, niet behoorlijk: onbehaaglijke situaties.

Lees verder
1898
2023-03-25
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Onbehaaglijk

bn. bw. (-er, -st), ongevallig, onaangenaam: onbehaaglijke manieren; een onbehaaglijk uiterlijk; —, bw. van wijze, op eene wijze die een onaangenamen indruk maakt, onbevallig : zij kleedt zich al heel onbehaaglijk; — zich onbehaaglijk gevoelen, niet aangenaam, niet lekker. ONBEHAAGLIJKHEID, v.

Lees verder
1898
2023-03-25
Handwoordenboek van Nederlandsche synoniemen

J.V. Hendriks (1898)

Onbehaaglijk

zie Onaangenaam.