Gepubliceerd op 01-11-2018

Omzweven

betekenis & definitie

Omzweven (zweefde om, heeft en is omgezweefd), om iets heen zweven: nauwelijks was de bevallige danseres de zaal omgezweefd, of daar stortte zij plotseling neder; de schim zweefde driemaal het graf om;

— zich zwevende in de rondte bewegen: de globen die in ’t oneindige omzweven;
— her- en derwaarts zweven: eene duif die gerust en stil in de lucht omzweeft en op haar vlugge pennen hangt; (dicht.) zijn geest zweeft om en waart langs deze heuvelen;
— (van de oogen enz.) zich in onzekerheid her- en derwaarts richten;
— (omzweefde, heeft omzweefd), zwevend omgeven: duifjes die mij placht te omzweven, daar ik in mijn bloemhof zat; (van engelen, geesten enz.) gij, englen, daalt, daalt neer, omzweeft deez dierbre panden; wat schimmenheir kwam hen op reis omzweven;
— (fig.) als zwevend omgeven: een zacht koeltje omzweeft zijn witte lokken; haar lieflijk beeld omzweeft hem in den kerker, zag hij in zijn geest voor zich, rondom zich; een glimlach kwam zijn mond omzweven, vertoonde zich even. OMZWEVING, v. het omzweven.

< >