Omzwaaien (zwaaide om, heeft en is omgezwaaid), in de rondte zwaaien: nadat hij zijn slinger eenige malen met snelheid had omgezwaaid;
— her- en derwaarts zwaaien, met kracht heen en weer slaan: terwijl hij op de bres stond en de vlag , zegevierend omzwaaide;
— achterwaarts zwaaien, omzwenken: de koetsier wist met een behendigen draai het rijtuig om te zwaaien;
— (van vaartuigen) ze met een zwaai omwenden: voor het schip uitzeilen gaat, moet het eerst omgezwaaid worden;
— een zwaai maken: kort omzwaaien, met een min of meer korten zwaai om of langs iets heen rijden;
— met een zwaai, met een bocht om iets heen loopen;
— een slingerenden draai maken: bij den handwijzer, waar de weg omzwaait;
— in de rondte zwaaien, met snelle vaart zich in een cirkel bewegen: en weer klonk snarenspel en bom, weer zwaaide men in cirkels om;
— zich met een zwaai heen en weder bewegen: het gewapper der vlaggen, die op den wind omzwaaiden;
— (fig.) onverwachts veranderen, omslaan: o, zweer dan, wat rampen gij ook moet verduren, niet om te zwaaien met het lot;
— met een zwaai omkeeren: door het veranderen van den stroom is het schip omgezwaaid;
— met onzekeren gang om iets heen loopen of zonder bepaald doel rondloopen: de gemeene troep heeft den heelen nacht de singels omgezwaaid; dat dronken volkje heeft den heelen dag door de stad omgezwaaid. OMZWAAIING, v. (-en), het omzwaaien.