Omvademen (omvademde, heeft omvademd), met beide uitgestrekte armen omvatten: ik zet het u dien boom te omvademen; (fig.) omvatten: gij, eeuw’ge Geest! die 't al omvademt;
— met den geest of met den blik omvatten, ze met één blik overzien: de derde schilderij valt niet met éénen blik te omvamen, want aan uw slinke of rechte weerkaatst zij den dag. OMVADEMING, v. het omvademen.