Omtreden (trad om, is en heeft omgetreden), treden langs den omtrek eener aangewezen ruimte, met bedaarden tred er om heen gaan: terwijl wij over hem spraken, trad hij juist den hoek der straat om;
— met bedaarden tred heen en weder stappen: terwijl hij bezig was met dicteeren, trad hij aanhoudend door het vertrek om.