Gepubliceerd op 27-09-2018

Oefenen

betekenis & definitie

Oefenen (oefende, heeft geoefend), (w. g.) (van een bedrijf, een beroep, een handwerk, eene kunst enz.) zich aanhoudend en geregeld er mede bezighouden, er zijn dagelijksch werk van maken: geen oorlog hebbende, oefenen zij de jacht;

— (van macht, heerschappij, gezag, rechten, invloed enz.) ze van zich doen uitgaan, in zijne handelingen openbaren, feitelijk doen gelden: invloed oefenen (op iem. of iets), eene krachtige werking van zich doen uitgaan op de personen, met wie men in aanraking komt, of op de zaken, waarmede men zich inlaat;
— (van een (wettig of onwettig) gericht en de handelingen die daaruit voortvloeien, als straf, wraak, geweld enz., het feitelijk betoon van macht of heerschappij) ze plegen, verrichten, ten uitvoer leggen, voltrekken: gij begrijpt wel, dat hunne gekwetste eigenliefde wraak oefent; er moest strenge straf geoefend worden;
— (van deugden en plichten, inz. van de zoodanige, wier betrachting zich in iemands geheelen levenswandel of handelwijze naar buiten openbaart) ze betrachten, ze in zijne handelingen doen blijken of volbrengen, ze in praktijk brengen: den christenplicht oefenen; gerechtigheid oefenen;
— geduld oefenen, geduld betoonen, zich geduldig gedragen;
— eene bijeenkomst houden tot onderlinge stichting, aan het bespreken van godsdienstige onderwerpen, aan zingen en bidden gewijd; bepaaldelijk met het bijdenkbeeld, dat zij in een bijzonder huis, buiten den openbaren eeredienst om, wordt gehouden, en wel voornamelijk door eene sekte, die zich van de gevestigde Kerk heeft afgescheiden;
— door geregeld herhalen van bepaalde verrichtingen bekwaam maken en tot de vereischte vaardigheid opleiden; zoowel met betrekking tot werkzaamheden van den geest als van het lichaam: kinderen oefenen in het lezen, in het schrijven, in het dansen, in de gymnastiek; een hond oefenen in het apporteeren;
— hij oefent zijn spieren door zware gewichten te torsen; (dicht.) ook van levenlooze voorwerpen gezegd; onze krachten groeien aan, door die te oefenen;
— zich oefenen, zich door geregelde herhaling van bepaalde verrichtingen of door voortdurende behandeling in iets bekwamen, zich inspannen om de vereischte vaardigheid of kennis te verwerven: zich oefenen in het spreken van vreemde talen; zich oefenen in het zwemmen, paardrijden enz.; zich oefenen op de viool, op de fluit; hij oefent zich dagelijks op het pistool.