v. o. (...taven), (R.-K.) de achtste of laatste dag van een kerkelijk feest, dat acht dagen duurt, de eerste dag er mede onder begrepen : de octaaf van H. Sacramentsdag;
— (bij uitbr.) de achtdaagsche duur van een kerkdijk feest; de tijd van acht dagen, voor de viering van sommige kerkfeesten bestemd : Kerstmis heeft eene octaaf;
— (muz.) de achtste toon van den grondtoon af, deze er mede onder begrepen : in de toonladder is de tweegestreepte c de octaaf van de ééngestreepte c; (bij uitbr.) om vang van 8 tonen: eene piano van zeven octaven; groot, klein octaaf; (orgelmakerst.) orgelregister, tot de labiaalstemmen behoorend.
OCTAAFJE, o. (-s), (ook) octavootje.