Neuswijs bn. (...wijzer, -t), (Zuidn.) scherpzinnig, slim; nieuwsgierig;
— betweterig, zijn neus overal instekende om zijn kennis of doorzicht te luchten, waanwijs: een neuswijze knaap.
NEUSWIJSHEID, v. verwaandheid.
NEUSWIJZE, m. (-n), waanwijze.