1. Nerf v. zijde van het leder, waarvan het haar afgeschaafd is;
— naam voor zekere evenwijdige oneffenheden in papier: dit papier is fijn van nerf;
— met gras begroeide bovengrond, zie grasnerf; (w. g.) (gen.) korst, zoogenaamde berg, op ’t hoofd van pasgeboren kinderen.
2. Nerf v. (nerven), (plantk.) sterkere vaatbundels die door de bladvlakte loopen: de nerven vormen met de aderen het geraamte van het blad en worden in hoofd- of middelnerven en zijnerven onderscheiden; (bij metalen) term voor zekere lijnen in het metaal, waarvan de dichtheid en stevigheid afhangt. NERFJE, o. (-s).