Loskomen (kwam los, is losgekomen), vrijraken, zich vrijmaken: ’t is onmogelijk, dat hij zoo kan loskomen;
— vrijkomen, ter beschikking komen eene betrekking komt los;
— wanneer zal dat geld loskomen ?;
— uit de gevangenis komen over eene week komt zijn broer los;
— dat dienstmeisje komt Febr. los, vrij uit haar dienst, kan dan een nieuwen dienst aannemen.