Gepubliceerd op 13-09-2018

Krassen

betekenis & definitie

Krassen (kraste, heeft gekrast), krassen maken, een schram of kras toebrengen, krabben: gij moogt niet op de tafel krassen; zij kraste zich met eene speld;

— door afschrappen schoonmaken: een geweerloop van binnen krassen;
— een scherp geluid geven van iets dat over een hard voorwerp schrapt: een te scherpe pen krast en spat onder het schrijven;
— slordig of haastig schrijven of teekenen;
— met de schaatsen krassen, alleen op de achterste gedeelten der schaatsen rusten, om de vaart te stuiten;
— op slechte of ruwe wijze op de viool spelen: hij begint zoo wat op de viool te krassen; den heelen dag krast hij op zijne viool;
— een rauw en snijdend keelgeluid geven, van sommige vogels: uilen, raven, kraaien krassen;
— (van paarden) krabben;
— (van hanen) de hen treden:
— (textielf.) de vezels van wol, katoen, hennep, vlas of zijde ontwarren, reinigen en evenwijdig leggen. KRASSING, v. (-en), het krassen, gekras.