Kraker m. (-s), iem. die kraakt; werktuig om te kraken;
— (Zuidn). wilde iep; kraakbeen;
— neus: hij kreeg een slag op zijn kraker; krakers in zijne schoenen hebben, krakende schoenen dragen;
— Spaansche kers:
— groote luster.
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: